-
1 aufführen
-
2 Beispiele aufführen
-
3 nennen
nennen♦voorbeelden:jemanden einen Schurken nennen • iemand een schurk noemen1 zich noemen ⇒ heten, zich bestempelen als♦voorbeelden: -
4 angeben
angebenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opgeven, vermelden ⇒ noemen, zeggen3 aangeven, aanduiden ⇒ aanwijzen, markeren♦voorbeelden:1 seinen Wohnort angeben • zijn woonplaats opgeven, vermeldenetwas als Grund angeben • iets als reden opgeven, noemen2 den Kurs angeben • de koers aangeven, bepalen -
5 rufen
rufen♦voorbeelden:den Arzt ans Krankenbett rufen • de arts aan het ziekbed laten komennach der Bedienung rufen • de bediening roepen -
6 heißen
heißen1♦voorbeelden:2 mein Motto heißt … • mijn motto luidt …3 das heißt • dat wil zeggen, d.w.z.das will schon etwas heißen • dat wil wel wat zeggenwas heißt das?, was soll das heißen? • wat moet dat betekenen?♦voorbeelden:2 wer hat dich kommen heißen, geheißen? • wie heeft jou bevolen te komen?♦voorbeelden:————————heißen2 -
7 ansprechen
ansprechenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 (positief) reageren, werken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan-, toespreken♦voorbeelden:4 ein Problem, Thema ansprechen • een probleem, een thema aansnijden, behandelen -
8 erklären
erklären1 verklaren, duidelijk maken2 verklaren, duiden3 (officieel) meedelen, kenbaar maken4 noemen, betitelen♦voorbeelden:seinen Beitritt erklären • lid worden, toetredenjemanden für schuldig erklären • iemand schuldig verklarenjemanden zum Erben erklären • iemand als erfgenaam aanwijzen1 zijn verklaring vinden, begrijpelijk zijn2 zich verklaren, zijn mening geven♦voorbeelden:sich einverstanden erklären • akkoord gaansich zu einer Frage erklären • zijn mening over een kwestie geven -
9 mit
mit1〈 bijwoord〉1 mede, mee, ook♦voorbeelden:das ist mit sein Verdienst • dat is ook zijn verdienste————————mit2〈voorzetsel + 3〉♦voorbeelden:mit Feuer und Schwert • te vuur en te zwaardmit dreißig Jahren • op dertigjarige leeftijdmit einem Male • ineens, plotselingjemanden mit Namen nennen • iemand bij zijn naam noemenmit Recht • terechtmit dem heutigen Tag • met ingang van vandaagmit einem Wort • in één woordmit der Zeit • met de tijd, langzamerhand〈informeel; schertsend〉 mit oben ohne • met ontbloot bovenlijf, topless -
10 schimpfen
-
11 Aufführung
Aufführung〈v.〉1 op-, uitvoering ⇒ vertoning, voorstelling2 vermelding, het noemen, opsomming♦voorbeelden:zur Aufführung gelangen • opgevoerd worden -
12 Kind
〈o.; Kind(e)s, Kinder〉♦voorbeelden:1 wes Geistes Kind ist er? • wat is hij voor iemand?〈informeel; figuurlijk〉 das gebrannte Kind • het zwarte schaap, de gebeten hondbei jemandem lieb Kind sein • bij iemand een wit voetje hebbendas Auto ist der Deutschen liebstes Kind • de auto is de heilige koe van de Duitserswie sag ichs meinem Kinde? • (a) hoe licht ik mijn kind voor?; (b) hoe breng ik hem (haar) dat het best aan het verstand?〈informeel; figuurlijk〉 wir werden das Kind schon (richtig) schaukeln • wij zullen dat varkentje wel even wassenjemanden an Kindes statt annehmen • iemand als eigen kind aannemenmit Kind und Kegel • met hutje en mutjevon Kind an, auf • van jongs af aansie ist kein Kind von Traurigkeit • ze is levenslustigweder Kind noch Kegel haben • kind noch kraai hebben〈 spreekwoord〉 gebranntes Kind scheut das Feuer • ±ieen ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen/i〈 spreekwoord〉 wenn das Kind in den Brunnen gefallen ist, deckt man ihn zu • als het kalf verdronken is, dempt men de putmit einem Kind gehen • zwanger zijn3 Kinder, Kinder! • lieve deugd!, mensen kinderen! -
13 Ross
Ross1〈o.; Rosses, Rosse〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 auf dem hohen Ross sitzen • arrogant zijn, zich heel wat verbeeldenhoch zu Ross • hoog te paardRoss und Reiter nennen • man en paard noemen————————Ross2〈o.; Rosses, Rösser〉 〈 informeel〉 -
14 anführen
anführen♦voorbeelden:am angeführten Ort • ter aangehaalder plaatseeinen Vers anführen • een vers aanhalen, citerenetwas zu seiner Entschuldigung anführen • iets tot zijn verontschuldiging aanvoeren -
15 hinstellen
-
16 namentlich
namentlich1♦voorbeelden:eine namentliche Liste • een naamlijstjemanden namentlich nennen • iemand met naam noemen————————namentlich2〈 bijwoord〉 -
17 namhaft
namhaft2 aanzienlijk, belangrijk, groot♦voorbeelden:¶ etwas, jemanden namhaft machen • iets, iemand noemeneinen Verbrecher namhaft machen • een misdadiger opsporen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский